Programma Zuid-Holland Groen Jaarverslag 2018

Bijlage 2 Graadmeter biodiversiteit en weidevogelmeetnet

Beleidsmonitoring weidevogels; herhaling nulmeting

Inleiding

Per 1 januari 2016 is het nieuwe stelsel van Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb) van start gegaan. Het nieuwe stelsel is doelmatiger omdat met ingang van 2016 alleen subsidies worden verstrekt in gebieden die geschikt zijn voor weidevogels. Met ingang van het nieuwe stelsel worden subsidies verstrekt aan gebiedscollectieven, die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het agrarisch natuurbeheer. In het beleidskader voor het vernieuwde agrarisch natuur- en landschapsbeheer is opgenomen dat het zich vooral richt op weidevogels en is de volgende ambitie opgenomen:
Doel is dat de populatie weidevogels uiteindelijk weer toeneemt. Naar verwachting zal het enige tijd in beslag nemen (5 tot 10 jaar) eer het nieuwe stelsel zijn vruchten afwerpt.

Om te kunnen volgen of deze ambitie gehaald wordt is in 2015 een nulmeting weidevogels uitgevoerd. In 2018 is de eerste herhaling uitgevoerd. In 2020 zal de beleidsmonitoring opnieuw uitgevoerd worden. Daarnaast wordt via het weidevogelmeetnet de langjarige trend van de weidevogelstand bepaald.

Doel en opzet van de monitoring

Het doel van de beleidsmonitoring is in eerste instantie om te kunnen volgen of de ambitie wat betreft de trend in weidevogelaantallen gehaald wordt. Daarnaast biedt de monitoring de mogelijkheid om verschillen op het spoor te komen tussen gebieden met een verschillende gebiedsfunctie. Dit geeft een indruk van de resultaten van het nieuwe beleid voor agrarisch natuur en landschapsbeheer (ANLb). Daarnaast geeft het inzicht in de effecten van het inrichten van weidevogelreservaten binnen het NNN.

De nulmeting omvat een steekproef van representatief weidevogelgebied in drie regio’s binnen de provincie Zuid Holland. In deze gebieden liggen natuurgebieden binnen het NNN en in beheer bij terrein beherende organisaties (TBO’s), boerenland met daarop agrarisch natuurbeheer en boerenland met daarop een regulier agrarisch beheer. De reservaten zijn te onderscheiden in ingerichte weidevogelreservaten en overige natuur. Deze laatste categorie bestaat uit reservaten die nog niet ingericht zijn voor weidevogels (geen verhoogd waterpeil) en reservaten die niet primair gericht zijn op weidevogels.

Naast de beleidsmonitoring heeft de provincie ook al jaren lang een provinciaal weidevogelmeetnet. Dit meetnet bestaat uit plots door de gehele provincie met verschillende categorieën van beheer. Op basis van dit meetnet kan een uitspraak over de provinciale trend gedaan worden. In bijlage 2 van het jaarverslag zijn de bevindingen van afgelopen jaar te vinden.

In 2018 is de beleidsmonitoring uitgevoerd in een groter gebied dan in 2015 (zie figuur 1). Deze uitbreiding is gedaan om de volgende redenen:

  • Door een grotere steekproef ontstaat een betrouwbaarder beeld. De categorie ‘ingericht weidevogelreservaat’ had binnen de nulmeting betrekking op slechts twee reservaten.
  • Daarnaast investeren we als provincie Zuid-Holland heel veel in de Krimpenerwaard, en met name buiten het binnen de nulmeting getelde gebied. Dankzij de uitbreiding is er een beter beeld ontstaan van de vertreksituatie in de Krimpenerwaard.

Binnen de vergelijking 2015 – 2018 wordt alleen het gebied dat in beide jaren is geteld, meegenomen.

Figuur 1. Ligging van de deelgebieden Krimpenerwaard, Haaglanden en Midden-Delfland. Het groene gebied (9970 ha) is zowel in 2015 als in 2018 onderzocht, het roze gebied alleen in 2018 (8965 ha). In 2015 is er in de Krimpenerwaard een gebied van 3299 ha geteld.

Resultaten

In het gebied waarin de inventarisatie heeft plaatsgevonden zijn vier gebiedsfuncties onderscheiden:

Midden-Delfland

Haaglanden

Krimpenerwaard

Gebieden met ANLb

1.192

877

1.697

Ingericht weidevogelreservaat

334

279

395

Overig reservaat

353

177

2.417

Overig boerenland

890

2.027

8.098

Totaal

2.769

3.360

12.607

Er zijn in totaal 21/23 soorten weidevogels geteld, waaronder knobbelzwaan, een aantal soorten eenden, patrijs, diverse steltlopers en enkele zangvogelsoorten. In deze samenvatting beperken we ons tot de volgende soorten: slobeend, zomertaling, scholekster, kievit, grutto, tureluur, veldleeuwerik, graspieper en gele kwikstaart.

Dichtheden per gebied

Dichtheden
(territoria per 100 ha)

Midden-Delfland

Haaglanden

Krimpenerwaard

Totaal

Zomertaling

0,1

0,2

0,2

0,2

Slobeend

1,4

1,0

3,2

2,5

Scholekster

3,1

6,8

3,2

3,8

Kievit

11,4

9,8

7,3

8,3

Grutto

3,9

5,3

5,0

4,9

Tureluur

3,1

3,2

2,3

2,6

Veldleeuwerik

1,2

0,0

0,6

0,6

Graspieper

0,4

0,3

0,3

0,3

Gele kwikstaart

0,8

0,3

0,2

0,3

Totaal

25,4

26,9

22,3

23,5

Uit de tabel blijkt dat er verschillen zijn tussen de gebieden. De scholekster heeft de hoogste dichtheid in Haaglanden, slobeend lijkt te profiteren van de vele en brede sloten in de Krimpenerwaard en Midden-Delfland is relatief rijk aan veldleeuweriken.

Dichtheden per beheertype

Figuur 2. Aantal territoria per 100 ha in vier typen gebieden voor drie soort(groep)en in 2018.

In figuur 2 is over de drie gebieden gezamenlijk weergegeven wat de dichtheden zijn in de verschillende onderscheiden beheertypen. De dichtheden van alle weidevogelsoorten, steltlopers (grutto, kievit, scholekster en tureluur) en van de grutto alleen zijn het hoogst in ingerichte weidevogelreservaten. Deze reservaten hebben een aangepast waterpeil waardoor de weilanden voldoende vochtig zijn, met veel kruiden en bloemen. Over het algemeen is het broedsucces hier hoog en worden veel kuikens groot. Het overig boerenland begint op grote stukken behoorlijk leeg te raken. Hier zitten vooral kievit en scholekster, de overige weidevogelsoorten hebben het erg zwaar. Percelen met agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) bevinden zich in de middenmoot. De dichtheden zijn hier duidelijk hoger dan in het overig boerenland, maar ook veel lager dan ingericht weidevogelreservaat. (Nog) niet voor weidevogels ingerichte reservaten hebben iets lagere dichtheden dan percelen met ANLb.

Vergelijking met nulmeting 2015

Aantal broedparen

2015

2018

Zomertaling

26

22

Slobeend

234

237

Scholekster

583

501

Kievit

1.477

1.044

Grutto

776

576

Tureluur

378

328

Veldleeuwerik

81

85

Graspieper

42

32

Gele kwikstaart

36

38

Totaal

3.633

2.863

Binnen de in 2015 en 2018 getelde gebieden is een forse afname te zien van de vier steltlopers. Bij de eenden en de zangvogels zien we een andere ontwikkeling; hier lijken de aantallen (m.u.v. de graspieper) zich wel te stabiliseren. Duidelijk wordt dat de achteruitgang van de weidevogels nog niet gestopt is. Hoewel dit bij de start van het nieuwe stelsel voorzien was, blijft de continue afname aan weidevogelaantallen een punt van zorg. Voor de Krimpenerwaard is bij deze vergelijking alleen het gebied meegenomen dat zowel in 2015 als in 2018 geteld is.

Trend van de vastgestelde soorten

Per vogelsoort wordt hieronder de landelijke trend en de trend in Zuid-Holland weergegeven. Zowel de trend op lange termijn (sinds 1990) als op korte termijn (sinds 2007) wordt hier gegeven. Hierbij worden de volgende categorieën onderscheiden:

  • sterke afname, significante afname van meer dan 5% per jaar (--)
  • matige afname, significante afname van minder dan 5% per jaar (-)
  • stabiel, geen significante toe- of afname (0)
  • matige toename, significante toename van minder dan 5% per jaar (+)
  • sterke toename, significante toename van meer dan 5% per jaar (++)

Soort / trend

NL

ZH

Soort/trend

NL

ZH

90

07

90

07

90

07

90

07

Knobbelzwaan

+

-

+

-

Kievit

-

-

-

-

Bergeend

+

+

+

+

Watersnip*

-

0

0

?

Krakeend

++

++

++

+

Grutto*

-

-

-

-

Watertaling*

-

0

0

?

Wulp

-

-

-

-

Zomertaling*

-

-

-

-

Tureluur*

-

-

-

-

Slobeend

-

0

-

0

Visdief*

-

-

0

?

Kuifeend

+

+

0

0

Zwarte stern*

0

0

0

+

Patrijs*

--

--

--

-

Veldleeuwerik*

-

0

--

-

Scholekster

-

-

-

0

Graspieper*

-

0

-

-

Kluut

-

-

-

-

Gele kwikstaart*

0

+

-

0

Trend t/m 2016 per vastgestelde soort voor de lange termijn (vanaf 1990) en de korte termijn (vanaf 2007) in heel Nederland (NL) en Zuid-Holland (ZH). Soorten met een * staan vermeld op de Rode Lijst.

Conclusies

  • Ten opzichte van 2015 zijn de steltlopers afgenomen. Bij de eenden en zangvogels is de stand min of meer gelijk gebleven.
  • Ingerichte weidevogelreservaten bevatten de hoogste dichtheden aan weidevogels.
  • De dichtheden op percelen met agrarisch natuurbeheer zijn ongeveer de helft van ingerichte weidevogelreservaten, maar ruim twee keer zo hoog als overig boerenland.
  • Niet ingerichte en overige reservaten bevatten half zoveel vogels als ingerichte reservaten en zijn daarmee ongeveer gelijk aan percelen met agrarisch natuurbeheer.

De herhaling van de nulmeting geeft nog niet het gewenste beeld van een ommekeer in de negatieve trend van de weidevogelaantallen. De reeks is echter nog te kort om een uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit van het agrarisch natuurbeheer en de bijdrage hiervan aan het streven om de negatieve trend om te buigen. Bij de vaststelling van het beleidskader van het nieuwe stelsel Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer was ook al genoemd dat positieve effecten mogelijk pas na 5 tot 10 jaar zichtbaar worden.